woensdag 29 oktober 2014

Wandeling langs hunebedden.


Een hunebed heb ik nog nooit in het echt gezien. Tenminste voor zover ik me herinner, want wel staat mij een schoolreisje bij, waarbij we een mummie uit het veen te zien kregen in het Asser museum. Het ligt voor de hand dat dit schoolreisje langs de hunebedden ging, maar de hunebedden hebben geen indruk gemaakt? Hoog tijd dus voor een wandeling langs hunebedden.

Op zondag om negen uur zit ik in de trein, op weg naar Amersfoort, met een beker Julia-koffie voor me. Koffie van Julia was lekker, maar ik heb de vergissing begaan een grote te nemen omdat ze die aanboden voor dezelfde prijs als een kleine. Het laagje schuim dat er eerst nog opzat is verdwenen als ik in de trein het deksel van de beker doe om een slokje te nemen.
De trein, waarin ik zit is de intercity naar Berlijn en ik neem die wel vaker; de trein bestaat uit Duitse treinwagons getrokken door een NS-locomotief. Deze trein heeft de neiging  vertraging op te lopen. Misschien omdat de deuren nogal nauw zijn, of omdat mensen met veel bagage in- een uitstappen? Het gevolg is dat ik moet rennen om in Amersfoort de trein naar Groningen te halen. Waarom staat de trein helemaal aan het eind van het perron? Ik ben niet de enige die rent voor zijn trein. De trein wacht, zelfs nog een paar minuten langer dan volgens de officiële vertrektijd zou moeten.
Het mistige herfstweer is opgeklaard; de zon komt er zelfs door in Amersfoort. Maar naarmate de trein verder naar het noorden rijdt trekt de mist weer dicht; de IJssel bij Zwolle is nauwelijks te zien. Zal ik een wandeling in de mist beleven?  Op station Assen ga ik welgemoed op weg en het eerste deel verloopt vlot. De NS-wandelbeschrijving klopt na een uur ben ik bij het plaatsje Deurze en begin mijn maag te voelen: het is lunchtijd.
Blij ben ik met de jas en trui die ik vanmorgen aantrok, de vochtige kou trekt in je op zodra je gaat zitten. Twee dames te paard willen het weggetje inslaan, de paarden aarzelen als ze mij zien: donker object in een heiig landschap. Ik hoor hoe de ene dame zachtjes pratend het paard aanmoedigt en uitlegt aan de andere dame dat het komt omdat daar iemand zit.
Lang houd ik het niet vol op het bankje, ik loop verder en stuit op een tamme kastanjeboom langs het pad. Is dit echt een tamme en geen gewone? Ik roep me de hulzen van de gewone kastanje te binnen: de stekels zijn grof. Er liggen zoveel kastanjes op het pad dat ik ze ga verzamelen. Het zakje waarin ik mijn waterflesje bewaar bewijst nu een goede dienst.
Bij herberg ‘De Aanleg’ besluit ik géén koffie te drinken. De herberg ligt aan de straatweg vóór een brug over het Deurzerdiep. Ik vermaak me door water op te pompen op de kinderspeelplaats naast de herberg. Het water loopt door verschillende gootjes, voor het uitstroomt in een plas. Als ik verder loop blijk ik de verkorte route van de wandeling te hebben gekozen. Dat is niet mijn bedoeling; de dag is nog maar net begonnen; ik wil naar Rolde, hunebedden zien. Ik loop een kilometer terug.
Terug bij de ‘De Aanleg’ moet ik rechtsaf langs het parkeerterrein. Het is twee uur, als ik Rolde bereik. Eerst loop ik naar de kerk; die is oud, dat zie ik al van verre aan de kloostermoppen in de muren. Het blijkt dat in de tiende eeuw op deze plek al een houten kerkje stond. Mijn route loopt nu langs de kerk, maar het duurt even eer ik dat uitgepuzzeld heb. De straatweg door het dorp is opgebroken en heeft het gehele aanzien van de wegenstructuur veranderd.
Bij de Brink begint een weg die Hunebeddenweg heet; die moet naar de hunebedden leiden. Als ik rond de begraafplaats loop kom ik bij een veldje waar twee hunebedden staan. Plotseling zijn er andere mensen, gezinnen op de fiets: vaders en moeders met kinderen.


Hunebed bij Rolde.

Een vader tilt zijn zoontje op de grootste steen; mama moet een foto maken. Het zoontje vindt het maar niets. Ik wil foto’s maken maar telkens klimmen kinderen op de stenen. Ik eet nog een boterham en wacht, maar nu arriveren op het parkeerterrein ook auto’s met dagjesmensen en nieuwe kinderen.
De wandeling leidt langs het oude stationsgebouw van Rolde. Hier lag ooit een spoorlijn; verder naar het huis van Bartje. Het streekmuseum ligt er verlaten bij;  koffie is hier niet te verkrijgen, dat is alleen in de zomer. Maar ik kan naar binnen kijken, in de plaggenhut waar Bartje woont. De geit die in een hokje bij de ingang van de hut is opgesloten, begroet me nieuwsgierig.
Er is een oud schooltje, met een schooljuffrouw in een lange, witte jurk. Buiten ligt een oud schoolbankje, paste er zeker niet meer in. Ooit zat ik op in zulke schoolbanken, met een vast inktpotje waarin je je kroontjespen kon dopen. Het duurde maar een paar jaar; toen gingen we over op balpennen.
 
Bartje: 'ik bid nie veur bruune boon'n. (Naar het boek van Anne de Vries.)
De route voert naar de rand van Rolde: Balloërkuil. Een natuurlijk verschijnsel: een kuil omringd door bomen. Een bordje belooft een hunebed, maar hoe ik ook de paadjes volg om de kuil, een hunebed verschijnt er niet.
Een stukje verwijderd van mijn route ligt het dorp Balloo, een ring van huizen en riet bedekte boerderijen rond een es. Het belooft een bijzonder landschap en ik besluit tot een omweggetje om het dorp in mijn route op te nemen. Al wandelend door het dorpje bereik ik een zorgboerderij ‘De wilde haan.’ Hoewel het dorp uitgestorven lijkt, klinken al van buiten stemmen vanuit het horeca-gedeelte. Aan een kopje koffie ben ik toe: taart is er ook, maar ik houd me in. Buiten liggen flessenpompoenen te koop, 40 ct per stuk. Ik stop er een in mijn rugzak.
Ook nog even de schaapskooi bezoeken? Vooruit, ik ben hier nu toch. Bordjes verwijzen naar de schaapskooi maar die blijkt verder dan gedacht, het begint me te vervelen, maar dan kom ik bij een schuur die nieuw lijkt,  opgebouwd in de oude stijl met hanenbalken en binten. Binnen wordt iets gedaan met schapenvachten. Ook is er een zelfbedieningshoreca. Ik heb Balloo wel gezien, ik volg de modderige weg, terug naar het dorp.



In Balloo zie ik kweeperen langs een muur groeien, en hoe apart: een citroenboompje vol met rijpe citroenen.

Terug op de ingetekende route die nu naar een gebied voert dat Kampsheide heet. Volgens de routebeschrijving stond hier een van de oudste boerderijen van Drenthe, maar die is door brandstichting verwoest in 2011. Men heeft plannen de boerderij te herbouwen.

 
 
Jeneverbessen staan hier zo dicht bij elkaar, dat je erin kunt verdwalen.
 
De zon komt eindelijk door en ik dwaal tussen de jeneverstruiken.  Al fotograferend bereik ik de ven; het water is zo stil dat de bomen perfect weerspiegeld worden in het water. Volgens de route beschrijving moet hier nog een hunebed staan, het is een omweggetje van een kilometer, belooft de routebeschrijving. Vooruit: kan er ook nog wel bij. Langs het ven staan geen route-markeringen en het kost me wat moeite en heen-en-weer geloop om het hunebed te vinden.  Het is al laat in de middag.
 

Het vennetje in Kampsheide. . 

Opnieuw neem ik foto’s en dan probeer ik mijn route weer op te pakken. Ik loop een rondje langs het ven, maar de weg voldoet niet aan de beschrijving. Nog eens loop ik hetzelfde rondje; een andere mogelijkheid lijkt er niet te zijn. Ik sla maar een weg in en begin die af te lopen. Ginds lijkt een straatweg met auto’s te lopen. Ik raadpleeg het kompas; volgens het kompas loop ik precies de verkeerde kant op, oost i.p.v. naar het westen waar ik heen moet. Ik loop door en kom in een dorp. Komen die huizen mij niet bekend voor? Ja, ik ben terug in Balloo en daar is weer de driesprong, waar ik al eerder een afslag nam. Ik besluit mijn route hier weer op te pakken, en door te steken zonder de afslag naar Kampsheide te nemen. Daar heb ik tenslotte lang genoeg rondgedwaald.
Ik zet nu flink de pas erin; het wordt al later, de zon staat laag. Voor mij lopen twee blonde meiden met een hond. Ook zij hebben flink de pas erin, dat weet ik, want ik haal ze niet in. Ze blijven me voor tot bijna bij de rand van Assen.  We lopen door het beekdal van de Drentse Aa, een ruig, met moerasplanten begroeid gebied. Ik kom langs het ‘Poepenhemeltje’, een met gras en varens omzoomde schans. Ooit hield een (Duitse?) bisschop hier zijn kwartier, toen hij Groningen belegerde. Ik bekijk het even.
  
Ik bereik de buitenwijken van Assen. Het loopt tegen zessen, vermoedelijk wordt het rond zeven uur donker. Dat betekent dat ik net voor donker het treinstation zal kunnen bereiken. De route leidt mij eerst nog over landgoed Valkenstijn. Assenaren laten in de late namiddagzon hun hond hier uit. Ik heb het gevoel verder van mijn doel verwijderd te raken en volgens de kaart klopt dat ook wel. Tenslotte nog een lange straat, die brengt mij naar de spoorlijn.
Ik kan nu de trein nemen, maar mijn boterhammentrommeltje is leeg en een treinreis van drie uur op een lege maag is niet aan te bevelen. In centrum Assen zal mogelijk iets te eten zijn. Ik volg de bordjes ‘centrum’, en ik kom op de Brink, waar een klinkerpad tussen de bomen loopt. In de verte zie ik verlichte ramen, daar moet iets van een winkelstraat zijn. De horeca zitten allemaal naast elkaar: een Italiaan, maar die blijkt vol als ik er binnenloop. Een café heeft een besloten feest en er is een Indisch restaurant, wat mij niet zo trekt. Over blijven twee gelegenheden die helemaal geen klandizie hebben. Ik kies voor een ijssalon waar Italiaanse muziek opstaat. De serveerster zegt dat ik een kwartiertje moet wachten voor het eten, tot de eigenaresse terugkomt. Ze serveert mij een lekker Italiaans biertje van de tap. Ik pak maar weer mijn sudoka erbij. Gewoonlijk heb ik niet zo veel moeite met het oplossen ervan maar dit is een pittige, die weigert te worden gekraakt. Al de hele dag zit ik erop te piekeren.
De eigenaresse brengt mij pasta met bolognaisesaus en een gemengde salade. Er ligt veel pasta op mijn bord, vind ik en weinig saus, maar ik eet het op terwijl ik verder puzzel en fragmenten van Italiaanse liedjes probeer te verstaan.
Het is half negen als ik afreken, de serveerster vraagt mij nadrukkelijk of het gesmaakt heeft. “Ja,” zeg ik. Ik wilde er nu eenmaal niet meer geld besteden. Het is donker en ik probeer mij de weg naar het station te herinneren. De straten buiten het centrum zijn uitgestorven, af en toe rijdt een auto over de straatweg. Ik vind de stationsweg, die, zo weet ik, leidt naar het station.
“Gaat de trein naar Amersfoort rechtstreeks naar Amsterdam Centraal?” De vraag wordt gesteld door een medereiziger aan de conducteur die onze pasjes controleert. De conducteur zegt dat hij soms door de bomen het bos niet meer ziet, maar belooft te zullen omroepen vóór we in Amersfoort zijn. Als ik opkijk van mijn sudoka, zie ik en mededeling verschijnen dat in Zwolle een treinstel zal worden afgekoppeld. Ik wacht tot de mededeling opnieuw voorbij komt, het nummer is een andere wagon dan waarin ik zit.
In Amersfoort moet worden overgestapt. Het is weer de intercity uit Berlijn en ditmaal is hij twintig minuten te laat. NS heeft een verwarmingspaal op het station geplaatst. Een groepje jongelui stelt zich op rond de paal, die een behaaglijke warmte uitstraalt. Het verbaast mij dat de warmtebron niet in de wachtruimte is geplaatst, de warmte zou toch beter benut worden?


Weldra zit ik tegenover twee Russische dames, de jongere vrouw heeft een vlecht die tot over haar billen; dat moeten wel Russinnen zijn. Ze worden vergezelt door een krachtdadige kleuter die zich verveelt en aan het bagagerek wil hangen. Het ziet er grappig uit: die hangende kleuter boven het gangpad, maar de vrouwen schrikken en verbieden het haar, wat tot enig tumult van de kleuter leidt. Van de rust van het Drentse platteland kom ik terug in de stad.

Het is tegen twaalven als ik door Amsterdam naar huis loop. Nog nooit duurde een wandeldag tot zo laat in de nacht. Thuis maak ik een kop thee en eet ik een crackertje, eer ik naar bed ga.

 
 
 
 
 

 
 
 


 

zaterdag 25 oktober 2014

Wandeling rond Elfstedenstadje.


 

Het wandelplan komt van broer. Wandelen door de Haanmeer naar een Elfstedenstadje, langs het IJsselmeer en dan via een verkeersweg terug. Een geschikt rondje voor een vrijdagmiddag lijkt ons. Eerst eten we een warme maaltijd.  Als we het eten op hebben, is er de afwas. “ Kunnen we niet laten staan?”   “Komen we straks terug in de troep,” beslist vriendin.  We wassen af.

Als we klaar staan, met rugzakjes, waterflesjes, is het twee uur. Eerst nog een aantal kilometers fietsen, tot het punt waar de Haanmeer begint. Waar de naam Haanmeer vandaan komt? Ooit was dit gebied een meer, het is drooggemalen in 1858.

Het pad dat we bewandelen leidt door de weilanden, langs een vaart. Het is fietspad, maar op deze najaarsdag zijn er geen fietsers en wij worden niet gestoord door tingelende fietsbellen. We lopen langs een maïsveld. In het maïsveld zijn gangen gemaakt; de halmen liggen vertrapt en verdord op de grond. Wie dat kan hebben gedaan? Vandalisme?

De maïs wordt gekweekt als veevoer. Koeien verteren geen hele maïskorrels. Daarom wordt de maïs geoogst met een hakselmachine, die alle korrels vermaalt.  Koeienmagen zijn nu eenmaal bedoeld om gras te verteren.

We naderen het Elfstedenstadje. De lucht betrekt en de eerste druppels vallen. We hebben geenregenkleding bij ons. Ik wil het plaatselijke museum zoeken want daar is een mooie koffie plek. Wij versnellen de pas, doorkruisen de kleine straatjes, over bruggetjes, het Elfstedenstadje is zo groot niet. Hoe ver kan dat museum zijn? Op een kruispunt staat een richtingaanwijzer, een race tegen de regen die in dikkere druppels begint te vallen.

De wanden van het café zijn behangen met herinneringen aan het Elfsteden verleden: Friese doorlopers, foto’s van Elfsteden winnaars.  De vloer is geplaveid met oude plavuizen, in de lectuurmand vindt je boeken over schaatsen. Wij bestellen koek bij de koffie. De plakken koek hebben een vulling van spijs en zijn een lokale specialiteit.  Als we later het winkeltje ernaast bezoeken ontdekken we hele koeken te koop. Zo’n koek kost bijna evenveel als de plak bij de koffie. Men maakt winst op koek.

Maar dan is de koffie al op. Het winkeltje bevindt zich naast het café en daar moet iemand wonen met plezier aan het beschilderen van voorwerpen in de lokale kleuren.  Zowel oude voorwerpen als een kinderstoel, sleetjes als wandkastjes, briefopeners. Je kunt het niet bedenken of het staat in de winkel, of op de zolderverdieping erboven, beschilderd in rood of groen. In een hoek zien we een vitrine met levensgrote poppen gehuld in plaatselijk kostuum.

De vrouw achter de toonbank zegt: “zo, nu hebben jullie alles gezien.”  Het klinkt als een constatering en ik denk: “zou ze het niet jammer vinden dat we niets kopen?” Misschien is ze tevreden dat wij alles hebben gezien en terugkomen en anderen meenemen.

We vragen aan het meisje in het café naar een supermarkt, want we hebben trek in appels. “Bij de haven…”, legt zij uit. We lopen in de richting waar hoge masten boven de huisjes uittorenen. We komen bij een typische stelpboerderij. Je ziet ze vaker in de dorpen, blijkbaar vond men dieren in het dorp eertijds geen probleem. Tegenwoordig zijn ze niet meer als boerderij in gebruik. Aan de boerderij hangt een bord: het is de supermarkt. De koeienruitjes zijn dichtgemaakt, onder kunstlicht staan schappen, koelers en alles wat je maar van een supermarkt verwacht. Er worden ook mooie stola’s te koop aangeboden, bedoeld voor toeristen. Dit stadje is tevens populair als watersportcentrum.

We verlaten het stadje langs de IJsselmeerdijk. Een grote camping is gevestigd langs de dijk met lange rijen stacaravans. Het lijkt een beetje alsof we in Duitsland zijn: bij elke caravan een auto met Duits kenteken. Aan het eind van de camping klimmen we over een hek, we lopen op de dijk tussen de schapen. Tussen dijk en IJsselmeer ligt aangeslibd rietland dat natuurgebied is.

Op de dijk, met uitzicht naar twee kanten: in de verte ontwaren wij de kerktoren van het dorp waar onze fietsen staan. Maar daar lopen we niet naartoe, nee, we lopen er zelfs voorbij, Er is geen mogelijkheid door te steken door de weiden en over sloten. We moeten de dijk volgen tot het volgende dorp en langs de verkeersweg terug. Het wordt later, er is geen tijd om uit te rusten laat staan koffie te drinken. We zijn moe maar we lopen stug, nog vier kilometer zegt het bordje.

De cadans van het lopen, spieren die zeer gaan doen, de moeheid, het is allemaal echt. Zo vaak bespringt mij een gevoel dat het leven niet echt is. Nu, door het voelen van mijn spieren en mijn lichaam is het echt. Niet eerder voelde ik dit zo.

Het is tegen zevenen, als we van onze fietsen stappen. Ik veronderstel dat we, omdat het al zo laat is, wel brood kunnen eten, maar op mijn vraag: “wat doen we met het eten?” antwoordt vriendin: “jij ging toch pannenkoeken bakken?”

Broer gaat de dieren verzorgen.  Kaarsjes aan, tafel dekken, - ik bak pannenkoeken in twee koekenpannen tegelijk. Wat nou vermoeidheid? Buiten is het donker als we aanschuiven voor onze avondmaaltijd.

vrijdag 17 oktober 2014

Wandelen in Atlantis.


 
Het continent Atlantis verdween in de golven naar verluid omdat de bewoners het kristal, dat hun voorzag van energie door de aardkern wilden richten op China om zo hun invloed in de wereld te vergroten. Het project mislukte omdat de aardkern de energie terugkaatste en hun eigen land vernietigde. Dit alles vond plaats 12.500 jaar geleden.

Mijn eerste nacht in Atlantis en  ik slaag niet in slaap te komen. Wat is het, dat mij uit mijn slaap houdt? De reis terug in de tijd, de veranderde lucht, daarna de begroeting met de gastvrouw, de kou van de berglucht als we uit ons voertuig stappen. Een warme drank werd ons geboden met gezoete koekjes en een vrucht die wij niet kennen: bananen. Nieuwe indrukken, een vreemd bed; het lijkt alsof het bed zich aanpast aan je vorm hoe je ook ligt of draait. Toch moet ik slapen; het onderzoek voor de dag vanmorgen vereist dat ik fit en uitgeslapen ben.
  
 
Wij, de mensen uit de noordelijke landen geloven dat alles bezield is: dieren, bomen maar ook rotsen en de aarde hebben ziel. En alles wat ziel heeft, heeft een boodschap. Het land Atlantis, wat heeft het land mij te zeggen? Ik stel me open en probeer de boodschap te begrijpen. “De mensen…”  Ik probeer te begrijpen waarom de Atlanten niet communiceren met het land waarop leven. Zijn zij geen kinderen van de aarde?

De dagen die volgen probeer ik te begrijpen wat de mensen met het land doen. Lange wandelingen maken wij naar een gebied boven het dal waar niemand woont. Het is hier stil en heet, de zon heeft vrij spel op de wegen even buiten de schaduw van de naaldbossen, die op de hellingen groeien.

Er heerst droogte in Atlantis, behalve waar men wil dat bomen groeien door bevloeiing. Uitgestrekte velden met sinaasappel- en laurierbomen; bij de huizen groeien in de schaduw bananenstruiken. Het water voor de bomen komt uit de bergen, een kundig bevloeiingssysteem regelt de verdeling van het water. Maar de voorjaarsregens bleven uit, gras is verdord alleen de taaiste planten houden stand. Het water voor de dorpen komt uit de bergen en veroorzaakt onderlinge twisten. Waarom vragen de Atlanten niet aan moeder Aarde het water dat zij nodig hebben, zoals wij gewoon zijn te doen?

De kastanjes sterven. De reusachtige bomen, soms vierhonderd jaar oud. Want wie zorgt er voor de bomen? De moerbeien, de eiken, de dennen gaan ze ook sterven? Alleen bomen die vruchten leveren krijgen het water. Op een tocht naar de kust doorkruisen wij woestijn, verschroeiend heet schijnt hier de zon op grillig gevormde bergen, prachtige kleuren en vormen, maar droog en heet. Hier kan niemand wonen. Is dit de toekomst die heel Atlantis wacht?

 
Op een vroege ochtend zoeken wij de eenzaamheid op; de helling naar boven die leidt naar het voorgebergte maar uitzicht biedt op de vlakte. Wij willen het land vragen wat wij moeten doen aan de situatie. We zijgen neer tussen dor gras en taaie struiken groen die de boden bedekken. Het land fluistert zachtjes, terwijl de zon hoger stijgt en onze magen gaan knagen van verlangen naar ontbijt. Het is niet te laat: de aarde lééft!
Hoger gaan wij de bergen in, een voettocht langs het gebied waar nog sneeuw ligt. Onze gids brengt ons in contact met een groep Atlanten voor wie zij wekelijks trektochten organiseert. Dit zijn mensen die door de weeks werken en wonen in de steden en op vrije dagen naar de bergen trekken. De Atlanten verstaan onze spraak niet, daar wij mensen uit de koloniën zijn.   De sneeuwvelden in de luwten waar de zon geen kracht heeft zijn glibberig; ik heb moeite op het been te blijven. De meeste wandelaars hebben stokken als hulpmiddel. Ik weet dat als ik me hulpeloos ga opstellen, zij mij ook stokken zullen lenen. Maar ik heb mijn trots! In onze landen maken wij lange tochten te voet zonder schoeisel; wij hebben geleerd in onregelmatig moerasland tussen rietpollen ons evenwicht te behouden.
Hoog in de bergen is water. De sneeuw op de toppen is in de vroege zomer nog niet helemaal gesmolten. Overal zijn stroompjes, soms bruisende beekjes waar je overheen moet springen en waar je een waterfles kunt vullen. Het water smaakt helder en fris.
 
Onderweg terug naar ons nachtlogies begint regen te vallen. Eerst zien wij een donkere  lucht voor ons opdoemen. De ramen van ons voertuig spoelen schoon en onthullen een blik op de weelderig begroeide vallei. Er is hier een dam gelegd in de rivier, waardoor een meer tussen de bergen ontstaat waarmee men plantages kan bevloeien. In de dorpen stroomt het water door de straten. De aarde zuigt gulzig het water op,  maar om het tekort goed te maken door het uitblijven van de voorjaarsregens, moet het minstens een week regenen, zeggen de mensen hier.
Op een tocht door de steden stuitten wij op een oefenprocessie. Zo noemt men de religieuze optochten die de Atlantenhouden . Daarop wordt de beeltenis van hun Godin geplaatst die zij vervolgens door de straten dragen. Maar wat wij zien is enkel een oefening en de processieschraag is bedekt met een stuk doek ter bescherming tegen de zon. Mannen die de schraag torsen kijken kwaad. Dat moet ook wel want ze lopen vlak naast elkaar en moeten in de pas blijven om de zware last in de lucht te kunnen houden. Helaas doet zich voor ons geen gelegenheid voor de echte processie bij te wonen, daarvoor blijven wij tekort. Dat spijt ons want we hadden graag meer willen ervaren over de devotie van de Atlanten voor hun Godin.
De conclusies van ons voorlopige onderzoek luiden als volgt: er is gebrek aan water omdat regens uitblijven; de verdeling van het weinige water zorgt dat het land verder uitdroogt omdat het water wordt gereserveerd voor productiedoeleinden. Onze aanbevelingen:
1.       Atlanten moeten samen te werken i.p.v. elkaar beconcurreren,
2.       Devotie voor de Godin richten tot Moeder aarde, zodat zij voor regen kan gaat zorgen.
3.       Het water moet zodanig worden verdeeld, zodat niet alleen tuinen en plantages, m.a.w. cultuurgrond hiervan profiteren, maar de hele natuur; dus ook delen van het land die wild zijn.