Een hunebed heb ik nog nooit in het
echt gezien. Tenminste voor zover ik me herinner, want wel staat mij een
schoolreisje bij, waarbij we een mummie uit het veen te zien kregen in het
Asser museum. Het ligt voor de hand dat dit schoolreisje langs de hunebedden
ging, maar de hunebedden hebben geen indruk gemaakt? Hoog tijd dus voor een
wandeling langs hunebedden.
Op zondag om negen uur zit ik in de trein, op weg naar
Amersfoort, met een beker Julia-koffie voor me. Koffie van Julia was lekker,
maar ik heb de vergissing begaan een grote te nemen omdat ze die aanboden voor
dezelfde prijs als een kleine. Het laagje schuim dat er eerst nog opzat is verdwenen
als ik in de trein het deksel van de beker doe om een slokje te nemen.
De trein, waarin ik zit is de intercity naar Berlijn en ik
neem die wel vaker; de trein bestaat uit Duitse treinwagons getrokken door een
NS-locomotief. Deze trein heeft de neiging
vertraging op te lopen. Misschien omdat de deuren nogal nauw zijn, of
omdat mensen met veel bagage in- een uitstappen? Het gevolg is dat ik moet
rennen om in Amersfoort de trein naar Groningen te halen. Waarom staat de trein
helemaal aan het eind van het perron? Ik ben niet de enige die rent voor zijn
trein. De trein wacht, zelfs nog een paar minuten langer dan volgens de
officiële vertrektijd zou moeten.
Het mistige herfstweer is opgeklaard; de zon komt er zelfs
door in Amersfoort. Maar naarmate de trein verder naar het noorden rijdt trekt
de mist weer dicht; de IJssel bij Zwolle is nauwelijks te zien. Zal ik een
wandeling in de mist beleven? Op station
Assen ga ik welgemoed op weg en het eerste deel verloopt vlot. De
NS-wandelbeschrijving klopt na een uur ben ik bij het plaatsje Deurze en begin
mijn maag te voelen: het is lunchtijd.
Blij ben ik met de jas en trui die ik vanmorgen aantrok, de
vochtige kou trekt in je op zodra je gaat zitten. Twee dames te paard willen
het weggetje inslaan, de paarden aarzelen als ze mij zien: donker object in een
heiig landschap. Ik hoor hoe de ene dame zachtjes pratend het paard aanmoedigt
en uitlegt aan de andere dame dat het komt omdat daar iemand zit.
Lang houd ik het niet vol op het bankje, ik loop verder en
stuit op een tamme kastanjeboom langs het pad. Is dit echt een tamme en geen
gewone? Ik roep me de hulzen van de gewone kastanje te binnen: de stekels zijn
grof. Er liggen zoveel kastanjes op het pad dat ik ze ga verzamelen. Het zakje
waarin ik mijn waterflesje bewaar bewijst nu een goede dienst.
Bij herberg ‘De Aanleg’ besluit ik géén koffie te drinken.
De herberg ligt aan de straatweg vóór een brug over het Deurzerdiep. Ik vermaak
me door water op te pompen op de kinderspeelplaats naast de herberg. Het water
loopt door verschillende gootjes, voor het uitstroomt in een plas. Als ik
verder loop blijk ik de verkorte route van de wandeling te hebben gekozen. Dat
is niet mijn bedoeling; de dag is nog maar net begonnen; ik wil naar Rolde,
hunebedden zien. Ik loop een kilometer terug.
Terug bij de ‘De Aanleg’ moet ik rechtsaf langs het
parkeerterrein. Het is twee uur, als ik Rolde bereik. Eerst loop ik naar de
kerk; die is oud, dat zie ik al van verre aan de kloostermoppen in de muren.
Het blijkt dat in de tiende eeuw op deze plek al een houten kerkje stond. Mijn
route loopt nu langs de kerk, maar het duurt even eer ik dat uitgepuzzeld heb.
De straatweg door het dorp is opgebroken en heeft het gehele aanzien van de
wegenstructuur veranderd.
Bij de Brink begint een weg die Hunebeddenweg heet; die moet
naar de hunebedden leiden. Als ik rond de begraafplaats loop kom ik bij een
veldje waar twee hunebedden staan. Plotseling zijn er andere mensen, gezinnen
op de fiets: vaders en moeders met kinderen.
Hunebed bij Rolde.
Een vader tilt zijn zoontje op de grootste steen; mama moet
een foto maken. Het zoontje vindt het maar niets. Ik wil foto’s maken maar
telkens klimmen kinderen op de stenen. Ik eet nog een boterham en wacht, maar
nu arriveren op het parkeerterrein ook auto’s met dagjesmensen en nieuwe
kinderen.
De wandeling leidt langs het oude stationsgebouw van Rolde.
Hier lag ooit een spoorlijn; verder naar het huis van Bartje. Het streekmuseum
ligt er verlaten bij; koffie is hier
niet te verkrijgen, dat is alleen in de zomer. Maar ik kan naar binnen kijken,
in de plaggenhut waar Bartje woont. De geit die in een hokje bij de ingang van
de hut is opgesloten, begroet me nieuwsgierig.
Er is een oud schooltje, met een schooljuffrouw in een
lange, witte jurk. Buiten ligt een oud schoolbankje, paste er zeker niet meer
in. Ooit zat ik op in zulke schoolbanken, met een vast inktpotje waarin je je
kroontjespen kon dopen. Het duurde maar een paar jaar; toen gingen we over op
balpennen.
Bartje: 'ik bid nie veur bruune boon'n. (Naar het boek van Anne de Vries.)
De route voert naar de rand van Rolde: Balloërkuil. Een
natuurlijk verschijnsel: een kuil omringd door bomen. Een bordje belooft een
hunebed, maar hoe ik ook de paadjes volg om de kuil, een hunebed verschijnt er
niet.
Een stukje verwijderd van mijn route ligt het dorp Balloo,
een ring van huizen en riet bedekte boerderijen rond een es. Het belooft een
bijzonder landschap en ik besluit tot een omweggetje om het dorp in mijn route
op te nemen. Al wandelend door het dorpje bereik ik een zorgboerderij ‘De wilde
haan.’ Hoewel het dorp uitgestorven lijkt, klinken al van buiten stemmen vanuit
het horeca-gedeelte. Aan een kopje koffie ben ik toe: taart is er ook, maar ik
houd me in. Buiten liggen flessenpompoenen te koop, 40 ct per stuk. Ik stop er
een in mijn rugzak.
Ook nog even de schaapskooi
bezoeken? Vooruit, ik ben hier nu toch. Bordjes verwijzen naar de schaapskooi
maar die blijkt verder dan gedacht, het begint me te vervelen, maar dan kom ik
bij een schuur die nieuw lijkt, opgebouwd
in de oude stijl met hanenbalken en binten. Binnen wordt iets gedaan met
schapenvachten. Ook is er een zelfbedieningshoreca. Ik heb Balloo wel gezien,
ik volg de modderige weg, terug naar het dorp.
In Balloo zie
ik kweeperen langs een muur groeien, en hoe apart: een citroenboompje vol met
rijpe citroenen.
Terug op de ingetekende route die nu naar een gebied voert
dat Kampsheide heet. Volgens de routebeschrijving stond hier een van de oudste
boerderijen van Drenthe, maar die is door brandstichting verwoest in 2011.
Men heeft plannen de boerderij te herbouwen.
Jeneverbessen staan hier zo dicht bij elkaar, dat je erin kunt verdwalen.
De zon komt eindelijk door en ik dwaal tussen de jeneverstruiken. Al fotograferend bereik ik de ven; het water is zo stil dat de bomen perfect weerspiegeld worden in het water. Volgens de route beschrijving moet hier nog een hunebed staan, het is een omweggetje van een kilometer, belooft de routebeschrijving. Vooruit: kan er ook nog wel bij. Langs het ven staan geen route-markeringen en het kost me wat moeite en heen-en-weer geloop om het hunebed te vinden. Het is al laat in de middag.
Opnieuw neem ik foto’s en dan probeer ik mijn route weer op te pakken. Ik loop een rondje langs het ven, maar de weg voldoet niet aan de beschrijving. Nog eens loop ik hetzelfde rondje; een andere mogelijkheid lijkt er niet te zijn. Ik sla maar een weg in en begin die af te lopen. Ginds lijkt een straatweg met auto’s te lopen. Ik raadpleeg het kompas; volgens het kompas loop ik precies de verkeerde kant op, oost i.p.v. naar het westen waar ik heen moet. Ik loop door en kom in een dorp. Komen die huizen mij niet bekend voor? Ja, ik ben terug in Balloo en daar is weer de driesprong, waar ik al eerder een afslag nam. Ik besluit mijn route hier weer op te pakken, en door te steken zonder de afslag naar Kampsheide te nemen. Daar heb ik tenslotte lang genoeg rondgedwaald.
Ik zet nu flink de pas erin; het wordt al later, de zon
staat laag. Voor mij lopen twee blonde meiden met een hond. Ook zij hebben
flink de pas erin, dat weet ik, want ik haal ze niet in. Ze blijven me voor tot
bijna bij de rand van Assen. We lopen
door het beekdal van de Drentse Aa, een ruig, met moerasplanten begroeid
gebied. Ik kom langs het ‘Poepenhemeltje’, een met gras en varens omzoomde
schans. Ooit hield een (Duitse?) bisschop hier zijn kwartier, toen hij
Groningen belegerde. Ik bekijk het even.
Ik bereik de buitenwijken van Assen. Het loopt tegen zessen,
vermoedelijk wordt het rond zeven uur donker. Dat betekent dat ik net voor
donker het treinstation zal kunnen bereiken. De route leidt mij eerst nog over
landgoed Valkenstijn. Assenaren laten in de late namiddagzon hun hond hier uit.
Ik heb het gevoel verder van mijn doel verwijderd te raken en volgens de kaart
klopt dat ook wel. Tenslotte nog een lange straat, die brengt mij naar de
spoorlijn.
Ik kan nu de trein nemen, maar mijn boterhammentrommeltje is
leeg en een treinreis van drie uur op een lege maag is niet aan te bevelen. In
centrum Assen zal mogelijk iets te eten zijn. Ik volg de bordjes ‘centrum’, en
ik kom op de Brink, waar een klinkerpad tussen de bomen loopt. In de verte zie
ik verlichte ramen, daar moet iets van een winkelstraat zijn. De horeca zitten
allemaal naast elkaar: een Italiaan, maar die blijkt vol als ik er binnenloop.
Een café heeft een besloten feest en er is een Indisch restaurant, wat mij niet
zo trekt. Over blijven twee gelegenheden die helemaal geen klandizie hebben. Ik
kies voor een ijssalon waar Italiaanse muziek opstaat. De serveerster zegt dat
ik een kwartiertje moet wachten voor het eten, tot de eigenaresse terugkomt. Ze
serveert mij een lekker Italiaans biertje van de tap. Ik pak maar weer mijn sudoka
erbij. Gewoonlijk heb ik niet zo veel moeite met het oplossen ervan maar dit is
een pittige, die weigert te worden gekraakt. Al de hele dag zit ik erop te
piekeren.
De eigenaresse brengt mij pasta met bolognaisesaus en een
gemengde salade. Er ligt veel pasta op mijn bord, vind ik en weinig saus, maar
ik eet het op terwijl ik verder puzzel en fragmenten van Italiaanse liedjes
probeer te verstaan.
Het is half negen als ik afreken, de serveerster vraagt mij
nadrukkelijk of het gesmaakt heeft. “Ja,” zeg ik. Ik wilde er nu eenmaal niet
meer geld besteden. Het is donker en ik probeer mij de weg naar het station te
herinneren. De straten buiten het centrum zijn uitgestorven, af en toe rijdt
een auto over de straatweg. Ik vind de stationsweg, die, zo weet ik, leidt naar
het station.
“Gaat de trein naar Amersfoort rechtstreeks naar Amsterdam
Centraal?” De vraag wordt gesteld door een medereiziger aan de conducteur die
onze pasjes controleert. De conducteur zegt dat hij soms door de bomen het bos
niet meer ziet, maar belooft te zullen omroepen vóór we in Amersfoort zijn.
Als ik opkijk van mijn sudoka,
zie ik en mededeling verschijnen dat in Zwolle een treinstel zal worden afgekoppeld. Ik wacht tot de
mededeling opnieuw voorbij komt, het nummer is een andere wagon dan
waarin ik zit.
In Amersfoort moet worden overgestapt. Het is weer de intercity uit Berlijn en ditmaal is
hij twintig minuten te laat. NS heeft een verwarmingspaal op het station geplaatst. Een groepje
jongelui stelt zich op rond de paal, die een behaaglijke warmte uitstraalt. Het
verbaast mij dat de warmtebron niet in de wachtruimte is geplaatst, de warmte
zou toch beter benut worden?
Weldra zit ik tegenover twee Russische dames, de jongere
vrouw heeft een vlecht die tot over haar billen; dat moeten wel Russinnen zijn.
Ze worden vergezelt door een krachtdadige kleuter die zich verveelt en aan het
bagagerek wil hangen. Het ziet er grappig uit: die hangende kleuter boven het
gangpad, maar de vrouwen schrikken en verbieden het haar, wat tot enig tumult
van de kleuter leidt. Van de rust van het Drentse platteland kom ik terug in de
stad.
Het is tegen twaalven als ik door Amsterdam naar huis loop. Nog nooit duurde een wandeldag tot zo laat in de nacht. Thuis maak ik een kop thee en eet ik een crackertje, eer ik naar bed ga.
Het is tegen twaalven als ik door Amsterdam naar huis loop. Nog nooit duurde een wandeldag tot zo laat in de nacht. Thuis maak ik een kop thee en eet ik een crackertje, eer ik naar bed ga.