Het wandelplan komt van broer. Wandelen door de Haanmeer naar
een Elfstedenstadje, langs het IJsselmeer en dan via een verkeersweg terug. Een
geschikt rondje voor een vrijdagmiddag lijkt ons. Eerst eten we een warme
maaltijd. Als we het eten op hebben, is
er de afwas. “ Kunnen we niet laten staan?”
“Komen we straks terug in de troep,” beslist vriendin. We wassen af.
Als we klaar staan, met rugzakjes, waterflesjes, is het twee
uur. Eerst nog een aantal kilometers fietsen, tot het punt waar de Haanmeer
begint. Waar de naam Haanmeer vandaan komt? Ooit was dit gebied een meer, het
is drooggemalen in 1858.
Het pad dat we bewandelen leidt door de weilanden, langs een
vaart. Het is fietspad, maar op deze najaarsdag zijn er geen fietsers en wij
worden niet gestoord door tingelende fietsbellen. We lopen langs een maïsveld.
In het maïsveld zijn gangen gemaakt; de halmen liggen vertrapt en verdord op de
grond. Wie dat kan hebben gedaan? Vandalisme?
De maïs wordt gekweekt als veevoer. Koeien verteren geen
hele maïskorrels. Daarom wordt de maïs geoogst met een hakselmachine, die alle
korrels vermaalt. Koeienmagen zijn nu
eenmaal bedoeld om gras te verteren.
We naderen het Elfstedenstadje. De lucht betrekt en de
eerste druppels vallen. We hebben geenregenkleding bij ons. Ik wil het
plaatselijke museum zoeken want daar is een mooie koffie plek. Wij versnellen
de pas, doorkruisen de kleine straatjes, over bruggetjes, het Elfstedenstadje
is zo groot niet. Hoe ver kan dat museum zijn? Op een kruispunt staat een
richtingaanwijzer, een race tegen de regen die in dikkere druppels begint te vallen.
De wanden van het café zijn behangen met herinneringen aan
het Elfsteden verleden: Friese doorlopers, foto’s van Elfsteden winnaars. De vloer is geplaveid met oude plavuizen, in
de lectuurmand vindt je boeken over schaatsen. Wij bestellen koek bij de koffie.
De plakken koek hebben een vulling van spijs en zijn een lokale
specialiteit. Als we later het winkeltje
ernaast bezoeken ontdekken we hele koeken te koop. Zo’n koek kost bijna
evenveel als de plak bij de koffie. Men maakt winst op koek.
Maar dan is de koffie al op. Het winkeltje bevindt zich
naast het café en daar moet iemand wonen met plezier aan het beschilderen van
voorwerpen in de lokale kleuren. Zowel
oude voorwerpen als een kinderstoel, sleetjes als wandkastjes, briefopeners. Je
kunt het niet bedenken of het staat in de winkel, of op de zolderverdieping
erboven, beschilderd in rood of groen. In een hoek zien we
een vitrine met levensgrote poppen gehuld in plaatselijk kostuum.
De vrouw achter de toonbank zegt: “zo, nu hebben jullie
alles gezien.” Het klinkt als een
constatering en ik denk: “zou ze het niet jammer vinden dat we niets kopen?”
Misschien is ze tevreden dat wij alles hebben gezien en terugkomen en anderen
meenemen.
We vragen aan het meisje in het café naar een supermarkt,
want we hebben trek in appels. “Bij de haven…”, legt zij uit. We
lopen in de richting waar hoge masten boven de huisjes uittorenen. We komen bij
een typische stelpboerderij. Je ziet ze vaker in de dorpen, blijkbaar vond men
dieren in het dorp eertijds geen probleem. Tegenwoordig zijn ze niet meer als
boerderij in gebruik. Aan de boerderij hangt een bord: het is de supermarkt. De
koeienruitjes zijn dichtgemaakt, onder kunstlicht staan schappen, koelers en
alles wat je maar van een supermarkt verwacht. Er worden ook mooie stola’s te
koop aangeboden, bedoeld voor toeristen. Dit stadje is tevens populair als
watersportcentrum.
We verlaten het stadje langs de IJsselmeerdijk. Een grote
camping is gevestigd langs de dijk met lange rijen stacaravans. Het lijkt een beetje alsof we
in Duitsland zijn: bij elke caravan een auto met Duits kenteken. Aan het eind
van de camping klimmen we over een hek, we lopen op de dijk tussen de schapen.
Tussen dijk en IJsselmeer ligt aangeslibd rietland dat natuurgebied is.
Op de dijk, met uitzicht naar twee kanten: in de
verte ontwaren wij de kerktoren van het dorp waar onze fietsen staan. Maar daar
lopen we niet naartoe, nee, we lopen er zelfs voorbij, Er is geen mogelijkheid
door te steken door de weiden en over sloten. We moeten de dijk volgen tot het
volgende dorp en langs de verkeersweg terug. Het wordt later, er is geen tijd
om uit te rusten laat staan koffie te drinken. We zijn moe maar we lopen stug,
nog vier kilometer zegt het bordje.
De cadans van het lopen, spieren die zeer gaan doen, de
moeheid, het is allemaal echt. Zo vaak bespringt mij een gevoel dat het leven
niet echt is. Nu, door het voelen van mijn spieren en mijn lichaam is het echt.
Niet eerder voelde ik dit zo.
Het is tegen zevenen, als we van onze fietsen stappen. Ik
veronderstel dat we, omdat het al zo laat is, wel brood kunnen eten, maar op
mijn vraag: “wat doen we met het eten?” antwoordt vriendin: “jij ging toch
pannenkoeken bakken?”
Broer gaat de dieren verzorgen. Kaarsjes aan, tafel dekken, - ik bak
pannenkoeken in twee koekenpannen tegelijk. Wat nou vermoeidheid? Buiten is het
donker als we aanschuiven voor onze avondmaaltijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten