woensdag 29 oktober 2014

Wandeling langs hunebedden.


Een hunebed heb ik nog nooit in het echt gezien. Tenminste voor zover ik me herinner, want wel staat mij een schoolreisje bij, waarbij we een mummie uit het veen te zien kregen in het Asser museum. Het ligt voor de hand dat dit schoolreisje langs de hunebedden ging, maar de hunebedden hebben geen indruk gemaakt? Hoog tijd dus voor een wandeling langs hunebedden.

Op zondag om negen uur zit ik in de trein, op weg naar Amersfoort, met een beker Julia-koffie voor me. Koffie van Julia was lekker, maar ik heb de vergissing begaan een grote te nemen omdat ze die aanboden voor dezelfde prijs als een kleine. Het laagje schuim dat er eerst nog opzat is verdwenen als ik in de trein het deksel van de beker doe om een slokje te nemen.
De trein, waarin ik zit is de intercity naar Berlijn en ik neem die wel vaker; de trein bestaat uit Duitse treinwagons getrokken door een NS-locomotief. Deze trein heeft de neiging  vertraging op te lopen. Misschien omdat de deuren nogal nauw zijn, of omdat mensen met veel bagage in- een uitstappen? Het gevolg is dat ik moet rennen om in Amersfoort de trein naar Groningen te halen. Waarom staat de trein helemaal aan het eind van het perron? Ik ben niet de enige die rent voor zijn trein. De trein wacht, zelfs nog een paar minuten langer dan volgens de officiële vertrektijd zou moeten.
Het mistige herfstweer is opgeklaard; de zon komt er zelfs door in Amersfoort. Maar naarmate de trein verder naar het noorden rijdt trekt de mist weer dicht; de IJssel bij Zwolle is nauwelijks te zien. Zal ik een wandeling in de mist beleven?  Op station Assen ga ik welgemoed op weg en het eerste deel verloopt vlot. De NS-wandelbeschrijving klopt na een uur ben ik bij het plaatsje Deurze en begin mijn maag te voelen: het is lunchtijd.
Blij ben ik met de jas en trui die ik vanmorgen aantrok, de vochtige kou trekt in je op zodra je gaat zitten. Twee dames te paard willen het weggetje inslaan, de paarden aarzelen als ze mij zien: donker object in een heiig landschap. Ik hoor hoe de ene dame zachtjes pratend het paard aanmoedigt en uitlegt aan de andere dame dat het komt omdat daar iemand zit.
Lang houd ik het niet vol op het bankje, ik loop verder en stuit op een tamme kastanjeboom langs het pad. Is dit echt een tamme en geen gewone? Ik roep me de hulzen van de gewone kastanje te binnen: de stekels zijn grof. Er liggen zoveel kastanjes op het pad dat ik ze ga verzamelen. Het zakje waarin ik mijn waterflesje bewaar bewijst nu een goede dienst.
Bij herberg ‘De Aanleg’ besluit ik géén koffie te drinken. De herberg ligt aan de straatweg vóór een brug over het Deurzerdiep. Ik vermaak me door water op te pompen op de kinderspeelplaats naast de herberg. Het water loopt door verschillende gootjes, voor het uitstroomt in een plas. Als ik verder loop blijk ik de verkorte route van de wandeling te hebben gekozen. Dat is niet mijn bedoeling; de dag is nog maar net begonnen; ik wil naar Rolde, hunebedden zien. Ik loop een kilometer terug.
Terug bij de ‘De Aanleg’ moet ik rechtsaf langs het parkeerterrein. Het is twee uur, als ik Rolde bereik. Eerst loop ik naar de kerk; die is oud, dat zie ik al van verre aan de kloostermoppen in de muren. Het blijkt dat in de tiende eeuw op deze plek al een houten kerkje stond. Mijn route loopt nu langs de kerk, maar het duurt even eer ik dat uitgepuzzeld heb. De straatweg door het dorp is opgebroken en heeft het gehele aanzien van de wegenstructuur veranderd.
Bij de Brink begint een weg die Hunebeddenweg heet; die moet naar de hunebedden leiden. Als ik rond de begraafplaats loop kom ik bij een veldje waar twee hunebedden staan. Plotseling zijn er andere mensen, gezinnen op de fiets: vaders en moeders met kinderen.


Hunebed bij Rolde.

Een vader tilt zijn zoontje op de grootste steen; mama moet een foto maken. Het zoontje vindt het maar niets. Ik wil foto’s maken maar telkens klimmen kinderen op de stenen. Ik eet nog een boterham en wacht, maar nu arriveren op het parkeerterrein ook auto’s met dagjesmensen en nieuwe kinderen.
De wandeling leidt langs het oude stationsgebouw van Rolde. Hier lag ooit een spoorlijn; verder naar het huis van Bartje. Het streekmuseum ligt er verlaten bij;  koffie is hier niet te verkrijgen, dat is alleen in de zomer. Maar ik kan naar binnen kijken, in de plaggenhut waar Bartje woont. De geit die in een hokje bij de ingang van de hut is opgesloten, begroet me nieuwsgierig.
Er is een oud schooltje, met een schooljuffrouw in een lange, witte jurk. Buiten ligt een oud schoolbankje, paste er zeker niet meer in. Ooit zat ik op in zulke schoolbanken, met een vast inktpotje waarin je je kroontjespen kon dopen. Het duurde maar een paar jaar; toen gingen we over op balpennen.
 
Bartje: 'ik bid nie veur bruune boon'n. (Naar het boek van Anne de Vries.)
De route voert naar de rand van Rolde: Balloërkuil. Een natuurlijk verschijnsel: een kuil omringd door bomen. Een bordje belooft een hunebed, maar hoe ik ook de paadjes volg om de kuil, een hunebed verschijnt er niet.
Een stukje verwijderd van mijn route ligt het dorp Balloo, een ring van huizen en riet bedekte boerderijen rond een es. Het belooft een bijzonder landschap en ik besluit tot een omweggetje om het dorp in mijn route op te nemen. Al wandelend door het dorpje bereik ik een zorgboerderij ‘De wilde haan.’ Hoewel het dorp uitgestorven lijkt, klinken al van buiten stemmen vanuit het horeca-gedeelte. Aan een kopje koffie ben ik toe: taart is er ook, maar ik houd me in. Buiten liggen flessenpompoenen te koop, 40 ct per stuk. Ik stop er een in mijn rugzak.
Ook nog even de schaapskooi bezoeken? Vooruit, ik ben hier nu toch. Bordjes verwijzen naar de schaapskooi maar die blijkt verder dan gedacht, het begint me te vervelen, maar dan kom ik bij een schuur die nieuw lijkt,  opgebouwd in de oude stijl met hanenbalken en binten. Binnen wordt iets gedaan met schapenvachten. Ook is er een zelfbedieningshoreca. Ik heb Balloo wel gezien, ik volg de modderige weg, terug naar het dorp.



In Balloo zie ik kweeperen langs een muur groeien, en hoe apart: een citroenboompje vol met rijpe citroenen.

Terug op de ingetekende route die nu naar een gebied voert dat Kampsheide heet. Volgens de routebeschrijving stond hier een van de oudste boerderijen van Drenthe, maar die is door brandstichting verwoest in 2011. Men heeft plannen de boerderij te herbouwen.

 
 
Jeneverbessen staan hier zo dicht bij elkaar, dat je erin kunt verdwalen.
 
De zon komt eindelijk door en ik dwaal tussen de jeneverstruiken.  Al fotograferend bereik ik de ven; het water is zo stil dat de bomen perfect weerspiegeld worden in het water. Volgens de route beschrijving moet hier nog een hunebed staan, het is een omweggetje van een kilometer, belooft de routebeschrijving. Vooruit: kan er ook nog wel bij. Langs het ven staan geen route-markeringen en het kost me wat moeite en heen-en-weer geloop om het hunebed te vinden.  Het is al laat in de middag.
 

Het vennetje in Kampsheide. . 

Opnieuw neem ik foto’s en dan probeer ik mijn route weer op te pakken. Ik loop een rondje langs het ven, maar de weg voldoet niet aan de beschrijving. Nog eens loop ik hetzelfde rondje; een andere mogelijkheid lijkt er niet te zijn. Ik sla maar een weg in en begin die af te lopen. Ginds lijkt een straatweg met auto’s te lopen. Ik raadpleeg het kompas; volgens het kompas loop ik precies de verkeerde kant op, oost i.p.v. naar het westen waar ik heen moet. Ik loop door en kom in een dorp. Komen die huizen mij niet bekend voor? Ja, ik ben terug in Balloo en daar is weer de driesprong, waar ik al eerder een afslag nam. Ik besluit mijn route hier weer op te pakken, en door te steken zonder de afslag naar Kampsheide te nemen. Daar heb ik tenslotte lang genoeg rondgedwaald.
Ik zet nu flink de pas erin; het wordt al later, de zon staat laag. Voor mij lopen twee blonde meiden met een hond. Ook zij hebben flink de pas erin, dat weet ik, want ik haal ze niet in. Ze blijven me voor tot bijna bij de rand van Assen.  We lopen door het beekdal van de Drentse Aa, een ruig, met moerasplanten begroeid gebied. Ik kom langs het ‘Poepenhemeltje’, een met gras en varens omzoomde schans. Ooit hield een (Duitse?) bisschop hier zijn kwartier, toen hij Groningen belegerde. Ik bekijk het even.
  
Ik bereik de buitenwijken van Assen. Het loopt tegen zessen, vermoedelijk wordt het rond zeven uur donker. Dat betekent dat ik net voor donker het treinstation zal kunnen bereiken. De route leidt mij eerst nog over landgoed Valkenstijn. Assenaren laten in de late namiddagzon hun hond hier uit. Ik heb het gevoel verder van mijn doel verwijderd te raken en volgens de kaart klopt dat ook wel. Tenslotte nog een lange straat, die brengt mij naar de spoorlijn.
Ik kan nu de trein nemen, maar mijn boterhammentrommeltje is leeg en een treinreis van drie uur op een lege maag is niet aan te bevelen. In centrum Assen zal mogelijk iets te eten zijn. Ik volg de bordjes ‘centrum’, en ik kom op de Brink, waar een klinkerpad tussen de bomen loopt. In de verte zie ik verlichte ramen, daar moet iets van een winkelstraat zijn. De horeca zitten allemaal naast elkaar: een Italiaan, maar die blijkt vol als ik er binnenloop. Een café heeft een besloten feest en er is een Indisch restaurant, wat mij niet zo trekt. Over blijven twee gelegenheden die helemaal geen klandizie hebben. Ik kies voor een ijssalon waar Italiaanse muziek opstaat. De serveerster zegt dat ik een kwartiertje moet wachten voor het eten, tot de eigenaresse terugkomt. Ze serveert mij een lekker Italiaans biertje van de tap. Ik pak maar weer mijn sudoka erbij. Gewoonlijk heb ik niet zo veel moeite met het oplossen ervan maar dit is een pittige, die weigert te worden gekraakt. Al de hele dag zit ik erop te piekeren.
De eigenaresse brengt mij pasta met bolognaisesaus en een gemengde salade. Er ligt veel pasta op mijn bord, vind ik en weinig saus, maar ik eet het op terwijl ik verder puzzel en fragmenten van Italiaanse liedjes probeer te verstaan.
Het is half negen als ik afreken, de serveerster vraagt mij nadrukkelijk of het gesmaakt heeft. “Ja,” zeg ik. Ik wilde er nu eenmaal niet meer geld besteden. Het is donker en ik probeer mij de weg naar het station te herinneren. De straten buiten het centrum zijn uitgestorven, af en toe rijdt een auto over de straatweg. Ik vind de stationsweg, die, zo weet ik, leidt naar het station.
“Gaat de trein naar Amersfoort rechtstreeks naar Amsterdam Centraal?” De vraag wordt gesteld door een medereiziger aan de conducteur die onze pasjes controleert. De conducteur zegt dat hij soms door de bomen het bos niet meer ziet, maar belooft te zullen omroepen vóór we in Amersfoort zijn. Als ik opkijk van mijn sudoka, zie ik en mededeling verschijnen dat in Zwolle een treinstel zal worden afgekoppeld. Ik wacht tot de mededeling opnieuw voorbij komt, het nummer is een andere wagon dan waarin ik zit.
In Amersfoort moet worden overgestapt. Het is weer de intercity uit Berlijn en ditmaal is hij twintig minuten te laat. NS heeft een verwarmingspaal op het station geplaatst. Een groepje jongelui stelt zich op rond de paal, die een behaaglijke warmte uitstraalt. Het verbaast mij dat de warmtebron niet in de wachtruimte is geplaatst, de warmte zou toch beter benut worden?


Weldra zit ik tegenover twee Russische dames, de jongere vrouw heeft een vlecht die tot over haar billen; dat moeten wel Russinnen zijn. Ze worden vergezelt door een krachtdadige kleuter die zich verveelt en aan het bagagerek wil hangen. Het ziet er grappig uit: die hangende kleuter boven het gangpad, maar de vrouwen schrikken en verbieden het haar, wat tot enig tumult van de kleuter leidt. Van de rust van het Drentse platteland kom ik terug in de stad.

Het is tegen twaalven als ik door Amsterdam naar huis loop. Nog nooit duurde een wandeldag tot zo laat in de nacht. Thuis maak ik een kop thee en eet ik een crackertje, eer ik naar bed ga.

 
 
 
 
 

 
 
 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten