De eerste warme dag na een koele start van het voorjaar. De
zon schijnt, wit licht door een lichte nevel. De weiden beginnen groen te
kleuren, met toefjes geel van bloeiend speenkruid. Speenkruid, je ziet het
steeds meer en het is de vijand van de boeren want de pollen overwoekeren het
land en verdringen het gras. Wij, vriendin en ik, zoeken ons een weg door de
weiden en langs de rietkraag van een poel. De eerste rietkraag, want dit land
wemelt van de meren en poelen.
We passeren een boerenerf. De stilte van de ochtend wordt
verstoord door een giertank met trekker, die gier staat te laden. De berijder
is niet aanwezig, zeker even een kop koffie gaan pakken. Even later rijdt hij
ons voorbij met volle tank om over het land uit te rijden. We moeten een vaart
oversteken, omdat de enige brug in het gehucht ligt lopen we er naartoe. We
passeren het dorpsschooltje, kortgeleden verkocht voor bewoning, nu de kinderen
in de naburige stad naar school gaan. Het voormalig Gereformeerde kerkje, is al
jaren in gebruik als woning en wordt bewoond door een voormalig klasgenoot.
We nemen afslag Kooidyk. In de verte ligt het langgerekte
grote meer. Eigenlijk is dit gebied een landtong ingeklemd tussen meren en
vaarten. Het gebied wordt de Hel genoemd. Het is er druk: een veewagen
passeert, een vrachtauto met veevoer, personenauto’s, telkens stappen we van de
weg af om iemand te laten passeren. Ook wordt er gewerkt aan de bermen van de
weg. Onze winterjassen hebben we uitgetrokken, te warm.
Na een uur lopen bereiken we de overzet over de vaart die
van het gebied een schiereiland maakt. We vrezen de pontbaas een beetje, een
nieuwsgierige, gepensioneerde oude heer, die behalve een euro ook nog vermaakt
wil worden voor het verlenen van de dienst, zo lijkt het wel. Maar de pontbaas
heeft het druk en zijn aandacht is gevestigd op mensen aan de overkant, die hem
aanroepen.
We bereiken het watersportplaatsje en strijken neer op het
terras van de Herberch. Als we allebei naar het toilet zijn geweest en voorzien
van koffie vertel ik aan mijn vriendin hoe ik de vraag heb gesteld waarom ik
hier ben.
“Waarom je nu aan het water, op het
terras van de Herberch zit?”
“Nee, ik bedoel: op deze wereld.” Die
vraag stelde ik de avond ervoor; en het antwoord fibreerde vanaf de boerderijen
en van de weiden in de verte, in de vallende avond: “Nou, dat moet nu eenmaal.”
Het antwoord roept bij mij de vraag op wat er dan leuk aan is. Ik denk; ik weet
dat ik in de andere wereld gelukkiger zal zijn.
“Welke andere
wereld?”
“Die waar we vóór onze geboorte deel
van uitmaken en waar we na onze dood weer naar teruggaan.”
“Maar hoe weet je dat je daar
gelukkiger zou zijn?”
“Ik weet het wel zeker.”
De grutto’s roepen, de langgerekte roep van de tureluur, de schrille schreeuw
van de wulp. Maar de meeste vogels om ons heen zijn zeemeeuwen. We lopen de weg
naar Oudega, deze weg ken ik niet, niet eerder liepen we deze route. We klimmen
over een hek met bordje “verboden toegang”. Het is een gemaaltje, op het
rooster gaan we zitten om onze boterhammen op te eten.
“Hoe weet je dat je
in de andere wereld gelukkiger zou zijn?”
“Omdat ik hier ben, zal ik het hier leuk
moeten proberen te vinden.” Dat valt me moeilijk. Ik heb gebitsproblemen: een
afgebroken tand, een ontsteking die eigenlijk niet zo erg is maar tegelijk
weigert weg te gaan. Zodra dingen tegenzitten in mijn leven, komt de vraag naar
boven: waarvoor ik het allemaal doe.
We bereiken Oudega, een sympathiek plaatsje aan de Brekken.
Hier begint het Brekkenpaad, een smal fietspad dat de dijk langs het meer
volgt. We lassen nog een pauze in, gezeten op de keien die als oever
beschoeiing dienst doen, met uitzicht over de watervlakte en in de heiige verte
de silhouetten van boerderijen aan de overkant. Ik vertel over een meisje dat
klant bij mij wil worden. En hoe zij er niet in slaagt haar boekhouding over te
dragen, hoewel ze het zelf ook niet kan. Sommige mensen zijn zo: ze vinden dat
ze het zelf moeten kunnen maar er komt niets van terecht en uit handen geven
lukt ze ook niet.
“Waarom heb jij die
mensen? Laatst had je ook zo iemand…” Inderdaad, voor iemand boekte ik
driekwart van het jaar in, maar de persoon luisterde niet naar adviezen die ik
gaf, meende alles beter te weten. Tot ik ermee kapte, nu is hij nog op zoek
naar iemand om zijn financiën te verslaan. Wij delen een appel en gooien de
schillen in het water. De golfjes kabbelen tegen de brokken steen. De wind
steekt op; het wordt koeler en wij vervolgen onze wandeling langs het meer.
Tussen het riet ontdekken we een aanlegsteiger, met minstens
tien ligplaatsen voor boten. Het bordje op de steiger vermeld dat men maximaal
drie nachten mag liggen. Ook het aantal fietsers op het smalle pad zal
ongetwijfeld toenemen en ’s zomers zal het best druk kunnen worden. Wat blijft
zijn de groene weiden, de rietkraag en het kabbelende water van het meer.
We passeren opnieuw een dorpje, kruisen de spoorlijn en dan
zien we: IJsboerderij Margje 24, ijs gemaakt van melk van eigen koeien. Daar
hebben we net trek in. We eten onze bolletjes chocolade ijs op een stenen
muurtje met de poes kroelend tussen ons in.