woensdag 15 april 2015

Wandeling langs het Brekkenpaad.


De eerste warme dag na een koele start van het voorjaar. De zon schijnt, wit licht door een lichte nevel. De weiden beginnen groen te kleuren, met toefjes geel van bloeiend speenkruid. Speenkruid, je ziet het steeds meer en het is de vijand van de boeren want de pollen overwoekeren het land en verdringen het gras. Wij, vriendin en ik, zoeken ons een weg door de weiden en langs de rietkraag van een poel. De eerste rietkraag, want dit land wemelt van de meren en poelen.

We passeren een boerenerf. De stilte van de ochtend wordt verstoord door een giertank met trekker, die gier staat te laden. De berijder is niet aanwezig, zeker even een kop koffie gaan pakken. Even later rijdt hij ons voorbij met volle tank om over het land uit te rijden. We moeten een vaart oversteken, omdat de enige brug in het gehucht ligt lopen we er naartoe. We passeren het dorpsschooltje, kortgeleden verkocht voor bewoning, nu de kinderen in de naburige stad naar school gaan. Het voormalig Gereformeerde kerkje, is al jaren in gebruik als woning en wordt bewoond door een voormalig klasgenoot.

We nemen afslag Kooidyk. In de verte ligt het langgerekte grote meer. Eigenlijk is dit gebied een landtong ingeklemd tussen meren en vaarten. Het gebied wordt de Hel genoemd. Het is er druk: een veewagen passeert, een vrachtauto met veevoer, personenauto’s, telkens stappen we van de weg af om iemand te laten passeren. Ook wordt er gewerkt aan de bermen van de weg. Onze winterjassen hebben we uitgetrokken, te warm.

Na een uur lopen bereiken we de overzet over de vaart die van het gebied een schiereiland maakt. We vrezen de pontbaas een beetje, een nieuwsgierige, gepensioneerde oude heer, die behalve een euro ook nog vermaakt wil worden voor het verlenen van de dienst, zo lijkt het wel. Maar de pontbaas heeft het druk en zijn aandacht is gevestigd op mensen aan de overkant, die hem aanroepen.

We bereiken het watersportplaatsje en strijken neer op het terras van de Herberch. Als we allebei naar het toilet zijn geweest en voorzien van koffie vertel ik aan mijn vriendin hoe ik de vraag heb gesteld waarom ik hier ben.
   “Waarom je nu aan het water, op het terras van de Herberch zit?”
   “Nee, ik bedoel: op deze wereld.” Die vraag stelde ik de avond ervoor; en het antwoord fibreerde vanaf de boerderijen en van de weiden in de verte, in de vallende avond: “Nou, dat moet nu eenmaal.” Het antwoord roept bij mij de vraag op wat er dan leuk aan is. Ik denk; ik weet dat ik in de andere wereld gelukkiger zal zijn.

   “Welke andere wereld?”
   “Die waar we vóór onze geboorte deel van uitmaken en waar we na onze dood weer naar teruggaan.”
   “Maar hoe weet je dat je daar gelukkiger zou zijn?”
   “Ik weet het wel zeker.”
De grutto’s roepen, de langgerekte roep van de tureluur, de schrille schreeuw van de wulp. Maar de meeste vogels om ons heen zijn zeemeeuwen. We lopen de weg naar Oudega, deze weg ken ik niet, niet eerder liepen we deze route. We klimmen over een hek met bordje “verboden toegang”. Het is een gemaaltje, op het rooster gaan we zitten om onze boterhammen op te eten.

   “Hoe weet je dat je in de andere wereld gelukkiger zou zijn?”
   “Omdat ik hier ben, zal ik het hier leuk moeten proberen te vinden.” Dat valt me moeilijk. Ik heb gebitsproblemen: een afgebroken tand, een ontsteking die eigenlijk niet zo erg is maar tegelijk weigert weg te gaan. Zodra dingen tegenzitten in mijn leven, komt de vraag naar boven: waarvoor ik het allemaal doe.

We bereiken Oudega, een sympathiek plaatsje aan de Brekken. Hier begint het Brekkenpaad, een smal fietspad dat de dijk langs het meer volgt. We lassen nog een pauze in, gezeten op de keien die als oever beschoeiing dienst doen, met uitzicht over de watervlakte en in de heiige verte de silhouetten van boerderijen aan de overkant. Ik vertel over een meisje dat klant bij mij wil worden. En hoe zij er niet in slaagt haar boekhouding over te dragen, hoewel ze het zelf ook niet kan. Sommige mensen zijn zo: ze vinden dat ze het zelf moeten kunnen maar er komt niets van terecht en uit handen geven lukt ze ook niet.

   “Waarom heb jij die mensen? Laatst had je ook zo iemand…” Inderdaad, voor iemand boekte ik driekwart van het jaar in, maar de persoon luisterde niet naar adviezen die ik gaf, meende alles beter te weten. Tot ik ermee kapte, nu is hij nog op zoek naar iemand om zijn financiën te verslaan. Wij delen een appel en gooien de schillen in het water. De golfjes kabbelen tegen de brokken steen. De wind steekt op; het wordt koeler en wij vervolgen onze wandeling langs het meer.

Tussen het riet ontdekken we een aanlegsteiger, met minstens tien ligplaatsen voor boten. Het bordje op de steiger vermeld dat men maximaal drie nachten mag liggen. Ook het aantal fietsers op het smalle pad zal ongetwijfeld toenemen en ’s zomers zal het best druk kunnen worden. Wat blijft zijn de groene weiden, de rietkraag en het kabbelende water van het meer.

We passeren opnieuw een dorpje, kruisen de spoorlijn en dan zien we: IJsboerderij Margje 24, ijs gemaakt van melk van eigen koeien. Daar hebben we net trek in. We eten onze bolletjes chocolade ijs op een stenen muurtje met de poes kroelend tussen ons in.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten