De opdracht is: van jezelf te houden. De trein brengt me
naar Baarn. Ik loop bij ‘De Generaal’ binnen voor koffie, bekend punt voor wandelaars
omdat daar vaak wordt afgesproken. ‘De Generaal’ zit vol lunchgasten. Er is net
een tafeltje vrij bij het raam . Niemand komt me vragen wat ik wil, dus loop ik
maar naar de bar. “Waar zit u?” vraagt het meisje. “Daar.”
Terwijl ik mijn koffie drink bekijk ik de wandelingen;
vanuit Baarn zijn er twee: via landgoed Groeneveld en een tweede door de bossen
naar Hollandsche Rading. Hollandsche Rading roept altijd herinneringen op aan
mijn marine-tijd. De keuringen vonden plaats in Hollandsche Rading, in een
gebouw met allemaal gangen die op een centraal punt bijeen kwamen, alsof vanuit
dat centrale punt alles mogelijk was. Ik heb van dat gebouw nooit iets van
terug kunnen vinden in het huidige Hollandsche Rading.
Ik loop door Baarn, langs de vijver met de monumentale
panden, waar je je honderd jaar terug in de tijd kunt voorstellen, met dames in
hoepeljurken en parasolletjes. Ik loop door de lanen van Landgoed Groenveld,
langs de heuvel met de ijskelder. Ik loop snel, eigenlijk ben ik aan de late
kant, ik wil niet mezelf in het donker hervinden op de Hilversumse hei.
Eigenlijk was het een impulsief besluit, deze wandeling. De
ochtend begon met een afspraak bij de tandarts. Er kon me niets gebeuren bij de
tandarts, dacht ik. Weliswaar had ik een tandvleesontsteking, maar die was aan
het afzakken. De tandarts dacht er anders over en begon me uitvoerig in te
lichten over de staat van mijn gebit. Ontstekingen als de mijne gingen zelden
over: te weinig tandvlees en te weinig bot om de kies houvast te bieden. Nee,
de kies is waarschijnlijk verloren.
Na de tandarts fietste ik naar het wooncentrum en ik pakte
een beker gratis koffie. Ik deed mijn uiterste best niet aan die kies te denken.
En aan de tandtechnicus: de ramp van zo’n los gebitje.
Ik besluit een stukje van de route af te snijden. Volgens de
kaart kan ik het trekvogelpad volgen. Ik volg een brede laan met afdrukken van
paardenhoeven, tot ik bij een hek kom, ik sla rechtsaf en hoop dat het hek mij
niet helemaal de weg gaat versperren.. Hier staan gebouwen en huizen, beetje
saai; dáárom voert de route er natuurlijk omheen.
De tandarts is zwanger. Ik vroeg haar ernaar, terwijl zij
gebogen zat over mijn röntgenfoto’s. Ze zei: “Ja, het is nu niet meer te
verbergen.” Toen wist ik verder niet wat ik moest zeggen. “Leuk,” zei ik maar.
“Ja leuk,” echode zij, en we maakten een afspraak voor over vijf weken; er zat
ook nog een gat onder een kroon dat zij moet repareren.
Ik loop langs de hei. ‘k Zou bij het Buk uit moeten komen,
maar omdat ik geen koffie meer hoef laat ik het links liggen. Ik dwaal over de
doodse hei tot ik bij de rand van Hilversum kom. Het is pas vier uur, nog
minsten twee uur daglicht. Ik kies richting noord, terug de hei op. Het is er
stil; de zon schijnt nog steeds. Er liggen grafheuveltjes in het landschap. Er
is een soort depressie; verderop rusten mensen met fietsen in die laagte. De
kuil is zo omvangrijk dat ik er wel een eigen plekje in kan vinden: uit de wind
en in de zon eet ik mijn boterhammen en drink ik thee.
Ik kijk naar de zon met gesloten ogen. Als ik opsta voel ik
me niet lekker: het zit toch niet goed met die kies. Ik loop verder, probeer het gevoel van me af
te zetten. Vanavond nog maar eens slapen met een kompres op mijn wang, wie weet
helpt het toch nog.
Op station Hilversum-Noord moet ik wachten, ik leun met mijn
rug tegen zo’n paal die NS daar speciaal voor dat doel heeft neergezet. Over de
huizen schijnt de zon en ik kijk opnieuw in de zon, proberend er nieuwe
levenskracht in te vinden.