Terwijl ik in bed mijn ontbijt nuttig, begint de dag buiten
met een regenbuitje. De voorspelling luidt: regen in de ochtend, ’s middags
droger. Eigenlijk had ik deze wandeling vorige week al willen doen, maar toen
regende het ook.
Ik ga op weg naar het station. Mijn plan: de trein van 9.42 te nemen, ik zal rond twintig over tien in Schagen zijn
en koffie kunnen gaan drinken. Het blijkt dat mijn trein niet rijdt, wegens een
eerdere aanrijding; ik moet een half uur wachten. Voor dat doel heb ik een
patroontje voor een breiwerk meegenomen om uit te werken. Ik begin er alvast
aan, gezeten op een bankje op het perron. Geheel verdiept in mijn werkje zie ik
een trein aankomen die naar Alkmaar vertrekt. Laat ik die maar alvast nemen.
Onderweg twijfel ik plots. Wat, als deze trein een sprinter
is die overal stopt, en wordt ingehaald door de intercity die ik dan in Alkmaar
zal missen. Waarom was ik zo dom? Ik open mijn rugzak om het mapje met
reisbeschrijvingen te pakken en dan ontdek ik dat het mapje er niet is. Heb ik
op de zitplaats op het perron op’t Centraal laten liggen. Mijn kaart van Noord
Holland en andere route aanwijzingen zitten in dat mapje. Zonder het mapje geen
wandeling: ik moet terug.
In Zaandam stap ik uit, haast me over de
traverse naar een ander perron waar een trein naar Amsterdam klaar staat. Zal
het mapje nog op de zitplaats liggen? Dat is de vraag die mij bezig houdt,
geduld om te gaan zitten heb ik niet. Hoe kon ik zo stom zijn? Focus op het
mapje, visualiseer het op het bankje, concentreer je erop zodat niemand het
wegneemt.
De trein rijdt CS binnen om 10.26, eindelijk. In ’t
voorbijgaan zie ik op het eerste bankje iets wits liggen; ik zat op het eerste
bankje. De trein rijdt nog eindeloos door maar stopt en ik loop terug; daar
ligt mijn mapje, precies zoals ik het liet liggen.
De eerste trein naar Schagen rijdt om 10.46 maar heeft 20
minuten vertraging. Ik stap in een trein naar Alkmaar die gereed staat. Als ik
in de trein zit zie ik een donkerblauwe wolkenband die steeds donkerder en
dreigender wordt. In Alkmaar blijkt de volgende trein naar Schagen rond twaalf
uur te vertrekken. Bovendien moet ik naar de wc; het kost wat moeite een
muntstuk van 50 cent te verkrijgen voor het toilet; het meisje van de Hema
klaagt dat haar kassa niet opengaat. Daarmee bedoelt ze waarschijnlijk dat ik
iets moet kopen. Gelukkig heeft het loket van het spoor nog een kassa. Komt er
ooit een eind aan deze reis?
Ondertussen barst de bui los, er komt zelfs een klap donder
uit. Ik twijfel tussen koffie drinken of de Q-liner naar Heerhugowaard te
nemen, waar de schoenwinkel voor mijn favoriete schoenen zit. De bus vertrekt
om 11.39 en stopt voor de deur van de schoenwinkel. Als ik in de bus zit blijkt
deze Heerhugowaard voorbij te rijden.
Als ik de chauffeur vraag zegt hij dat ze eerder een omlegging door
Heerhugowaard volgden, maar normaal langs de snelweg rijden.
Ik stap uit, in de hoop zelf de weg naar de schoenenwinkel te zullen
vinden. Het regent, zodat ik mijn plu tevoorschijn haal. Ik probeer de plassen
te mijden; de schoenen die ik draag zijn niet meer helemaal waterdicht. Het
duurt niet lang of ik zie het bordje met de straatnaamaanduiding en vind de winkel.
Ik vraag de verkoopster de schoenen uit de doos in een plastic tasje te
doen zodat ik ze in mijn rugzak zal kwijt kunnen. Ze begrijpt me verkeerd en
doet de schoenen met doos en al in een plastic tas. Ik zeg niets, vraag alleen
waar het station is. Het blijkt aan de overkant te liggen: dat is geluk hebben. Nog meer geluk heb ik als de
trein na een korte wachttijd binnenrijdt, de vertraging is tot vijf minuten
teruggelopen. De regen is gestopt en door het treinraampje zie ik hoge
wolkenpaletten.
Om tien voor één stap ik uit op station Schagen. Eindelijk
kan ik koffie gaan drinken in de Koeienhemel. Onderweg kom ik op de markt, ik
volg de markttentjes die naar de markt rond de kerk leiden. Ik verbaas me over
dames in West Fries kostuum die ik tegenkom, een jongentje in een boerenkieltje
en op klossende klompjes. In de Koeienhemel, waar ik koffie met appelgebak
bestel, zitten twee dames in kostuum aan de lunch, gezellig te keuvelen. Alsof
het allemaal heel normaal is.
Ik geniet van mijn koffie, waar ik zo lang op heb moeten
wachten, en ontdek op het plein rond de kerk meer mensen in kostuum, ook
mannen. Ze staan wat rond, zonder haast. Drie oudere dames zitten naast elkaar
op een bankje en laten zich geduldig fotograferen. De toren van de kerk is voor
de gelegenheid open. Beklimmen kost €
1,50. Mijn tas met schoenen en rugzak mag ik achterlaten. De rugzak wil ik
echter bij me houden, De man trekt een gezicht van: ‘nou, zelf weten.’ Even
later begrijp ik zijn suggestie beter, als ik de steile trappen beklim. De
trappen zijn bevestigd langs de muren van de toren en hangen als het ware in
het niets. De Duitsers die ook de toren beklimmen laten mij voorbij gaan.
Boven op de toren probeer ik de weg naar de dijk te
ontdekken. Welke straat moet ik zo meteen nemen? Ik ontdek een toren die lijkt
op een kasteeltoren, maar beneden op de grond vergeet ik er naar te zoeken. Ik
heb dan weer achterste voren de trappen af moeten dalen, ingespannen en mijn
hoogtevrees onderdrukkend. Op de eerste trans brengt een duivenmoeder twee
jongen groot, die ze net aan het voeren is.
Het is inmiddels kwart voor twee en ik moet nu echt aan de
wandeling beginnen. Ik kruis het spoor en dan zie ik een aanduiding fietsroute
36, die ik me herinner van mijn vorige wandeling. Ik loop achter een jonge
vrouw in West Fries kostuum, in gesprek met een man, ook in kostuum. Ze nemen
afscheid en ik hoor haar zeggen: ‘Het was erg leuk, tot volgend jaar maar
weer.’
Ik volg het riviertje de Snevert tot het tunneltje onder de
N241, eindelijk ben ik de stad uit; het
loopt tegen tweeën. Hier fotografeerde ik de rietpluimen die toen bogen in de
wind. Nu is er geen wind; wel hangt er een donkere wolkenband, die precies
lijkt op die welke ik in de trein zag. Ik weet wat me te wachten staat, de
vraag is alleen: hoelang nog?
Ik bereik de brug die leidt naar de N248, een stukje moet ik
langs de snelweg lopen om vervolgens linksaf de weg af te lopen naar het punt
waar de Slikkerdijk zich afsplitst van de omringdijk. Halverwege dit weggetje
begint de regen te vallen. Ik schuil onder een boom naast een huis en onder de
paraplu. Een goede gelegenheid om aan mijn lunch te beginnen, want het is al
half drie.
Daar zit ik op mijn hurken wat enigszins ongemakkelijk is,
ik wil niet mijn regencape uit de rugzak halen, omdat die nat zal worden. Ik
eet mijn boterhammen en kijk hoe plassen op de weg ontstaan. Elke keer als een
auto voorbij rijdt draai ik de plu omlaag om mezelf tegen het opspattend water
te beschermen. De mevrouw van het huis aan de overkant komt naar me toe: wacht
ik op iemand? Lijkt me nogal duidelijk: ik wacht tot de regen stopt. Maar met
de plu en die oranje tas met schoenen zie er misschien uit als iemand die heeft
gewinkeld i.p.v. iemand die wandelt. Ik mag wel binnenkomen van haar. Ik sla
het aanbod af; de regenbui lijkt over zijn hoogtepunt heen.
Het is drie uur als ik de Slikkerdijk bereik. Een kaarsrecht
stuk dijk waar schapen op grazen. Opnieuw hangt er en dreigende lucht, er
hangen van die rafels aan, anderzijds zie ik ook blauwe lucht. Was niet de
voorspelling; na de middag droger? Langs de dijk loopt een weg, die ik volg
omdat de dijk nogal ongelijk is en bovendien doordrenkt van de regen. Na een poosje klim ik bij een hek naar boven,
voor wat meer uitzicht.
Om vier uur bereik ik Oudesluis. Ooit zal dit plaatsje aan
het wad hebben gelegen, voor in 1845 de Anna Paulownapolder ontstond. Ik
besteed er niet veel aandacht aan; ik stap het dorpscafé binnen en vraag om
koffie en het toilet. Ze zal de pot even aanzetten, zegt ze. Het café is leeg;
zij en haar man zijn allebei met een laptop in de weer. Ze slaagt er niet in in
te checken, zegt ze. Ik drink mijn koffie: gewone filterkoffie, maar niet
slecht van smaak. Ik vraag nog of Callantsoog ver is. Mensen vinden altijd dat
iets ver is als ze horen dat je gaat wandelen. Maar zij zegt dat het met de
auto maar acht kilometer is, lopend langs de dijk zal wel langer zijn.
De dijk voorbij Oudesluis heet Zijperdijk. De Zijperdijk is de noordgrens van de
Zijpepolder die in 1597 droog kwam te liggen. 50 jaar eerder was men eraan begonnen,
met 3000 mannen en 1000 paarden. Tussendoor werd het werk driemaal teniet
gedaan door dijkdoorbraken. De Slikkerdijk kreeg zijn naam door taaie lappen
slik van de Wadbodem waarmee de dijk werd versterkt.
Ik bereik een drukke weg die naar´t Zand gaat. Hier ligt de
Eendenkooi Mosselwiel, ik bekijk het informatiebord, maar neem niet de moeite
de eendenkooi op te zoeken daar ik van mijn route zou afwijken. Ik volg de
Zijperdijk tot ik bij een hek kom. De verkeersweg gaat hier rechtsaf zodat ik
op de grazige dijk verder moet lopen. Ik loop nog steeds met die dwaze, oranje
tas.
Aan het einde van de grazige weg wacht mij een verrassing.
Ik stuit hier op het Noord Hollands-kanaal, die door de dijk is gegraven. Er is geen
brug zodat ik de dijk aan de overkant niet kan oppakken. Ik moet nu toch naar
het plaatsje ´t Zand lopen, wat ik niet van plan was om een brug te vinden.
Ik hoef niet helemaal tot de dorpskern te lopen zoals ik
vreesde, halverwege ligt een nogal geïmproviseerde brug over het water; er kan
maar een auto tegelijk overrijden en verkeer moet wachten op tegenliggers. Ik
wacht op mijn beurt, tenslotte voeg ik me maar bij het verkeer en steek langs
de kant van de brug over.
Aan de andere kant probeer ik het kanaal te volgen teneinde
de dijk terug te vinden. Eerst loop ik langs een straat maar die eindigt op een
parkeerterrein. Daarna is er een bosje tussen de snelweg (N9) die langs het
kanaal loopt. Ik loop een stuk door een greppel in het bosje tot een omgevallen
boom mij de weg verspert. Verderop houdt het bosje op en verandert in een
rietoever. Er zit niet anders op: ik moet over de vangrail klimmen om aan de
andere kant van de snelweg verder te lopen. Verderop gaat de weg omhoog, daar
begint de dijk. Ik zie daar weer het industrieterrein, waar ik eerder op
stuitte.
Ik moet nog een stuk lopen door de grazige berm. Als ik de
droge sloot naast de weg oversteek, blijkt er een ruw pad te lopen. Zo bereik
ik weer de dijk. Hier loopt geen pad op de dijk, de top is zelfs beschermd met
een schrikdraad. Ik klim over een omheining en volg de begroeiing langs de tuin
van een huis. Is het wel de bedoeling dat ik hier loop? Even verderop bereik ik
de top van de dijk, waar schapen verschrikt voor mij opstaan.
Honden beginnen te blaffen; daar ben ik niet van onder in
indruk; tussen ons bevindt zich een brede sloot. Ik los het op door meer
beneden de dijk te gaan lopen waardoor de honden mij niet kunnen zien. Dit levert een mooie foto op:
met een windmolen, de schapen op de dijk en een prachtige lucht erachter.
Ik volg een bordje dat verwijst naar de ‘Nollen’. Daar
ergens moet de dijk eindigen. Een man op een fiets vraagt me of ik de weg wel
weet, ik verzeker hem dat dit het geval is. Ik passeer een boerderij waar
bloemencultuur wordt uitgeoefend, bedden met bloeiende bloemen. Het duurt niet
lang meer eer ik de duinen bereik; tot hier heeft men de dijk gelegd. Hoewel ik
uit de beschrijvingen op de bordjes onderweg begreep dat hier de zanddijk
begint, in tegenstelling tot de dijk van kleislikken die ik volgde tot nu. Hier
en daar groeit heide die in bloei staat.
De vraag is: hoe nu verder? Naast de duinen ligt een
camping, met een afrastering gescheiden
van de duinen, daarachter moet een weg liggen. Ik besluit over de afrastering
te klimmen om de weg te bereiken. Over de duinen loopt een smal paadje en
mogelijk had ik dat kunnen volgen om bij het Zwanenwater uit te komen en daar
de bus naar Schagen te nemen. Maar dat hoor ik pas later. Volgens mijn zelf
opgezochte info moet ik naar Callantsoog naar de bushalte.
Ik passeer twee mensen die voor hun tent zitten en
vriendelijk groeten. De boom is omhoog en ik kan de weg oplopen. Ik bevind me
in de Uitlandsche polder. Ik moet een stukje teruglopen, daarna buigt een weg
naar links langs een bos. Hier moet ik de paraplu tevoorschijn halen, een
vriendelijk buitje begint te vallen. Omdat tegelijk de zon schijnt krijg ik een
regenboog te zien die ik driftig begin te fotograferen.
Het is inmiddels negen uur en ik begin aan patat te denken.
Niet dat ik normaal patat zou eten, het is etenstijd en mijn maag vraagt om
iets te doen. Ik ben bij een camping en hier staat een cafetaria. Ik denk niet
al te lang na maar stap naar binnen. Als
ik afreken vraag ik het meisje hoe ik de bus kan vinden. Een stukje verder
rechtsaf en dan door een bos, legt ze uit. Best een behoorlijk stuk om te
lopen. Nou, dat kan er nog bij. Het bosgebied blijkt een rommelig gebiedje met
open stukken grasland, huizen, misschien vakantiewoningen. De zon zakt lager en
schijnt vanachter stapelwolkjes.
Ik bereik de Jewelweg vanwaar de bus zou moeten vertrekken.
Hoek om en jawel: een bushalte. Hier heb ik geluk, de bus zal over enkele
minuten moet komen. Ongeduldig wacht ik. Auto’s rijden voorbij, mensen laten
hun hond uit, in de verte zie ik een AH. De bus komt precies op tijd en brengt
mij terug naar Schagen. Het loopt tegen negenen en terwijl ik wacht op de trein
valt het duister in. De populieren aan de overkant van het perron ruisen niet,
zoals bij mijn vorige wandeling toen ik hier wachtte. Nu bewegen ze enkel
zachtjes in de wind.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten