Het is zo’n zondag waarop je niets bepaalds in het
vooruitzicht hebt. Je wordt wakker en denkt: “Wat wordt het voor vandaag?” Je
pakt de Uitkrant, is er soms een concert wat geschikt is om in je dag te
plannen. Blijf ik in bed en werk aan een verhaal, kopje koffie erbij? De zon
staat stralend aan de hemel als ik mijn ogen opsla. Niets van dit alles: dit
wordt een wandelzondag.
De dagen zijn kort zo vlak voor de kerst, ver kan je niet
gaan. Ik besluit de trein naar Zandvoort te pakken. Zo komt het dat ik om
twaalf uur in Zandvoort loop. Eerst zoek ik koffie: naar de winkelstraat maar;
zal wel iets zijn. Ik vind een tentje dat koffie met appeltaart en slagroom
biedt. Binnen oogt het ouderwets. Er brandt een gaskachel; bij het raam zitten
mensen te eten. Bij het weggaan bedanken ze voor de service en het eten, naar
tevredenheid zoals altijd. Mij vraagt de ober of ik de appeltaart warm wil. Ik zeg:
“ja,” en denk meteen: “magnetron.” Maar het alternatief is misschien dat het
uit de koelcel komt en ijskoud is, ik laat het maar zo.
Op het strand ben ik niet alleen; andere mensen zijn op
eenzelfde idee gekomen op deze zonnige dag. Ik begin in zuidelijke richting het
strand af te lopen. Dan zie ik een zeester langs de vloedlijn, en nog een, en
nog een heleboel meer. Overal liggen
zeesterren en scheermessen, in dichte hopen met witte slierten van de dieren
die in de schelpen leefden. Ik vraag me af of er een reden voor is dat er
zoveel dode zeesterren zijn aangespoeld.
Ik fotografeer de zeesterren en een kraai die op zoek is
naar voedsel in de bergen scheermessen die blijven aanspoelen. Ik laat nu
Zandvoort achter me en de tegenwind voelt guur aan. Als ik nu eens door de
duinen ga lopen en langs het strand terug?
Achter de duinen loopt een fietspad. Veel te beleven valt er
niet. Afgezien van een enkele jogger of fietser kom ik niemand tegen. Toch loop
ik er beschutter en ik passeer de strandopgangen tot er geen meer komen en ik
toch weer naar het strand wil. Ik kom bij de grens met Zuid Holland; hier
begint gemeente Noordwijk. Ik loop nog verder; hier zal ik toch weer naar het
strand kunnen?
Als ik weer langs het strand loop staat de zon als een zilverwitte
bol boven de zee. Hier, aan zee gebeurt het: grote drommen zeemeeuwen hebben de
overdaad aan voedsel uit de zee ontdekt. Als je dichterbij komt vliegen ze op
en landen op de zee. Een zeemeeuw heeft een zeester gevonden en speelt ermee,
maar weet niet goed wat ermee aan te vangen. De zee brengt nieuwe scheermessen,
die tinkelen in de aanspoelende golven.
Ik maak nog een oversteekje naar de andere kant van de
duinen. Hier wandelt het duin. Het pad is afgezet met prikkeldraad en bordjes:
“verboden toegang, zeewering”. Maar de wind heeft het zand weggeblazen: de
houten paaltjes hangen aan het prikkeldraad en de ruimte eronder is zo groot
dat je er makkelijk onder door kunt kruipen, zou je dat willen. Het zand ligt
even verderop: daar zijn prikkeldraad en palen geheel bedolven onder zand. Ik
daal af door het vochtige zand. Het voelt alsof je door een pak sneeuw waadt.
Het wordt nu later in de middag. Ik nader opnieuw de
bebouwing van Zandvoort, maar de zon zakt al meer richting zeespiegel. Hoe lang
gaat het nog duren eer de zon ondergaat, nog voor ik aan het eind van mijn
wandeling kom? Ik treuzel een beetje want het spektakel van de zonsondergang
boven zee wil ik ook meemaken.
Als ik het station bereik is het vijf uur. Weldra zal het
donker invallen. Ik stap in, blij met de gedachte mijn fietslampjes te hebben
meegenomen, voor het laatste stuk fietsen vanaf de trein. De trein vertrekt en
het duister valt over de duinen; de eerste halte Overveen is in donker gehuld.
Zo ging een zonnige winterzondag ook weer voorbij.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderen