donderdag 15 januari 2015

Strandwandeling bij Zandvoort.


Het is zo’n zondag waarop je niets bepaalds in het vooruitzicht hebt. Je wordt wakker en denkt: “Wat wordt het voor vandaag?” Je pakt de Uitkrant, is er soms een concert wat geschikt is om in je dag te plannen. Blijf ik in bed en werk aan een verhaal, kopje koffie erbij? De zon staat stralend aan de hemel als ik mijn ogen opsla. Niets van dit alles: dit wordt een wandelzondag.

De dagen zijn kort zo vlak voor de kerst, ver kan je niet gaan. Ik besluit de trein naar Zandvoort te pakken. Zo komt het dat ik om twaalf uur in Zandvoort loop. Eerst zoek ik koffie: naar de winkelstraat maar; zal wel iets zijn. Ik vind een tentje dat koffie met appeltaart en slagroom biedt. Binnen oogt het ouderwets. Er brandt een gaskachel; bij het raam zitten mensen te eten. Bij het weggaan bedanken ze voor de service en het eten, naar tevredenheid zoals altijd. Mij vraagt de ober of ik de appeltaart warm wil. Ik zeg: “ja,” en denk meteen: “magnetron.” Maar het alternatief is misschien dat het uit de koelcel komt en ijskoud is, ik laat het maar zo.

Op het strand ben ik niet alleen; andere mensen zijn op eenzelfde idee gekomen op deze zonnige dag. Ik begin in zuidelijke richting het strand af te lopen. Dan zie ik een zeester langs de vloedlijn, en nog een, en nog een heleboel meer.  Overal liggen zeesterren en scheermessen, in dichte hopen met witte slierten van de dieren die in de schelpen leefden. Ik vraag me af of er een reden voor is dat er zoveel dode zeesterren zijn aangespoeld.

 
Ik fotografeer de zeesterren en een kraai die op zoek is naar voedsel in de bergen scheermessen die blijven aanspoelen. Ik laat nu Zandvoort achter me en de tegenwind voelt guur aan. Als ik nu eens door de duinen ga lopen en langs het strand terug?
 
Achter de duinen loopt een fietspad. Veel te beleven valt er niet. Afgezien van een enkele jogger of fietser kom ik niemand tegen. Toch loop ik er beschutter en ik passeer de strandopgangen tot er geen meer komen en ik toch weer naar het strand wil. Ik kom bij de grens met Zuid Holland; hier begint gemeente Noordwijk. Ik loop nog verder; hier zal ik toch weer naar het strand kunnen?
Als ik weer langs het strand loop staat de zon als een zilverwitte bol boven de zee. Hier, aan zee gebeurt het: grote drommen zeemeeuwen hebben de overdaad aan voedsel uit de zee ontdekt. Als je dichterbij komt vliegen ze op en landen op de zee. Een zeemeeuw heeft een zeester gevonden en speelt ermee, maar weet niet goed wat ermee aan te vangen. De zee brengt nieuwe scheermessen, die tinkelen in de aanspoelende golven.
 
Ik maak nog een oversteekje naar de andere kant van de duinen. Hier wandelt het duin. Het pad is afgezet met prikkeldraad en bordjes: “verboden toegang, zeewering”. Maar de wind heeft het zand weggeblazen: de houten paaltjes hangen aan het prikkeldraad en de ruimte eronder is zo groot dat je er makkelijk onder door kunt kruipen, zou je dat willen. Het zand ligt even verderop: daar zijn prikkeldraad en palen geheel bedolven onder zand. Ik daal af door het vochtige zand. Het voelt alsof je door een pak sneeuw waadt.
Het wordt nu later in de middag. Ik nader opnieuw de bebouwing van Zandvoort, maar de zon zakt al meer richting zeespiegel. Hoe lang gaat het nog duren eer de zon ondergaat, nog voor ik aan het eind van mijn wandeling kom? Ik treuzel een beetje want het spektakel van de zonsondergang boven zee wil ik ook meemaken.
 
Als ik het station bereik is het vijf uur. Weldra zal het donker invallen. Ik stap in, blij met de gedachte mijn fietslampjes te hebben meegenomen, voor het laatste stuk fietsen vanaf de trein. De trein vertrekt en het duister valt over de duinen; de eerste halte Overveen is in donker gehuld. Zo ging een zonnige winterzondag ook weer voorbij.

1 opmerking: